haasten

{{haasten}}{{/term}}

I 〈wederkerend werkwoord; zich haasten〉

1 [zich spoeden] se hâter (de faire qc.)⇒ se dépêcher

2 [snel lopen] presser le pas

♦voorbeelden:

1   haast je niet • ce n'est pas la peine de te presser

     zich niet haasten • prendre son temps

     zij haastte zich met haar werk • elle se dépêchait de faire son travail

     〈spreekwoord〉 haast je (u) langzaam • hâte-toi (hâtez-vous) lentement

2   zich naar de deur haasten • se précipiter vers la porte

II 〈onovergankelijk werkwoord, overgankelijk werkwoord〉

1 [opzwepen] presser⇒ hâter

♦voorbeelden:

1   gehaast zijn • être pressé

Deens-Russisch woordenboek. 2015.